Samenvatting Patiënt A is een 56 jarige man die vanwege een dysthyme stoornis
behandeld werd met een Selective Serotonine Re-uptake Inhibitor (SSRI). Diverse
serotonerge middelen kunnen leiden tot het serotoninesyndroon. Het serotonine
syndroom blijkt moeilijk te herkennen door behandelaren en verpleegkundigen. De
gevalsbeschrijving illustreert het beloop, de klinische verschijnselen en de behandeling
van het serotoninesyndroom. De kenmerkende symptomen worden besproken en er
worden aanbevelingen gegeven voor het adequaat monitoren en verplegen van
Trefwoorden Inleiding
Het niet herkennen van het serotoninesyndroom door hulpverleners kan voor
psychiatrische patiënten levensgevaarlijke consequenties hebben. Vroegtijdige
herkenning en adequaat handelen door verpleegkundigen is dan ook noodzakelijk.
Serotonine is een neurotransmitter en betrokken bij verschillende lichamelijke en
psychische functies. Serotonine is onder andere van invloed op de stemming en wordt
afgegeven door serotonerge neuronen in de hersenen. Moderne antidepressiva zijn de
serotonineheropnameremmers. Serotonineheropnameremmers, ook wel Selective
Serotonine Re-uptake Inhibitors (SSRI’s) genaamd, remmen de heropname van
serotonine selectief. Door de blokkade van serotonine-2A-receptoren kunnen
anxiolytische effecten optreden (Moleman, 2009). Bij dysthyme stoornissen kunnen
anxiolytische effecten nuttig zijn omdat er naast depressieve kenmerken veelal sprake is
van angst (Moleman, 2009). SSRI’s zijn de eerste keus antidepressiva bij een dysthyme
stoornis (Anderson Nutt & Deakin, 2000). De werkzaamheid van een SSRI bij de
dysthyme stoornis is groter ten opzichte van placebo dan bij de depressieve stoornis
(Levkovitz, Tedeschini & Papakostas, 2011). Middelen die een sterke serotonerge
activering kunnen geven, ook wel de potente serotonerge antidepressiva (psa) genoemd
zijn onder andere; citalopram, escitalopram, fluoxetine, fluvoxamine, paroxatine en
sertraline (Moleman, 2009). Deze middelen hebben sterke serotogene effecten zoals
misselijkheid, gastro-intestinale klachten en het serotoninesyndroom. Het grote gevaar
bij het gebruik van een SSRI is het serotoninesyndroom dat ook bij therapeutische
doses kan optreden (Isbister, Bowe & Dawson 2004).
Oorzaken
Het serotoninesyndroom is een vorm van een intoxicatiesyndroom. Het
serotoninesyndroom kan het gevolg zijn van interacties tussen meerdere serotonerge
geneesmiddelen. Het serotoninesyndroom treedt vooral op bij een combinatie van MAO-
remmers en SSRI’s, tryptofaan en lithium (Moleman, 2009). De combinatie van een
SSRI en een opioïd kan ook leiden tot het serotoninesyndroom (Vos, Seerden &
Leeuwenhoek, 2008). Het serotoninesyndroom als gevolg van de combinatie van SSRI’s
en opioïden is volgens de richtlijn angst het meest beschreven bij tramadol, dat een
middel is en voorgeschreven wordt bij acute en chronisch matige tot ernstige pijn (Vos
e.a., 2008). Er zijn ook meldingen van het serotoninesyndroom bij de opioïden
oxycodon, pethidine, fentanyl en methadon (Vos e.a., 2008). Door de combinatie van
een SSRI met bijvoorbeeld ecstasy, amfetaminen, cocaïne of Sint-Janskruid kan het
serotonine syndroom ook ontstaan (van Ingen Schenau, 2008). Bij overdosering van
een SSRI komt het syndroom in 14-16% van de gevallen voor (Bruijnzeel, 2005).
Een verhoogde aanwezigheid van serotoninereceptor agonisten, zoals de
stemmingsstabilisator lithium, het antidepressivum trazodon en het anxiolytische middel
buspiron kunnen een overstimulatie geven. Overstimulatie van de serotonine receptor
kan ook ontstaan door een verhoogde afgifte van serotonine van bepaalde soorten
drugs waaronder cocaïne, amfetamine en ecstasy (tabel 1). Verschillende interacties
met middelen met een verlaagde afbraak van de serotonine door Mono Amine Oxidase
(MAO) remmers kunnen overstimulatie van de serotoninreceptor geven waardoor het
serotoninesyndroom kan ontstaan (Kipps, Fung, Grattan-Smith, de Moore & Morris,
Onderstaande middelen kunnen het serotoninesyndroom veroorzaken
Farmacologische categorieën Middelen
Serotonine heropname remmers SSRI, tricyclische antidepressiva, dextromethorfan,
dexamfetamine, cocaïne, opiaten (behalve morfine)
Remmers van het serotonine metabolisme MAO-B remmers (selegiline), MAO remmers (antidepressiva)
Serotoninesynthese verhogende middelen L-tryptofaan
Middelen die de afgifte van serotonine versterken MDMA (ecstasy), amfetamines, cocaïne, fenfluramine
Serotonine agonisten Sumatriptan, ergotamines, buspirone
Niet-specifieke serotonine versterkende middelen Lithium, ECT (Electro convulsie therapie)
1 (Kipps, Fung, Grattan-Smith, de Moore & Morris, 2005).
Symptomen
De eerste symptomen van het serotoninesyndroom kunnen na enkele uren optreden tot
weken na inname van de SSRI. De meest kenmerkende symptomen zijn
bewustzijnsstoornissen waaronder verwardheid, insulten en coma maar ook delirante
verschijnselen. Autonome functiestoornissen komen volgens Moleman (2009) voor zoals
bloeddrukschommelingen, verhoogde transpiratie, hyperthermie en diarree. Verder
kunnen er extrapiramidale symptomen aanwezig zijn zoals spierrigiditeit, tremoren,
tandradfenomeen, myoclonieen, hyperreflectie, ataxie en bewegingsonrust.
Diagnostiek
De diagnose wordt gebaseerd op het klinische beeld. Is een serotonerge stof in de vijf
weken voorafgaand aan de symptomen gebruikt en is één van de volgende symptomen
aanwezig, dan moet van een serotoninesyndroom worden uitgegaan (Boyer & Shannon,
- spontane herhalende ritmische spiersamentrekking, ook wel spontane spierclonus
- opwekbare clonus en agitatie of heftig transpireren;
- oculaire clonus en agitatie of heftig transpireren;
- temperatuur boven de 38°C en oculaire clonus of opwekbare clonus;
Laboratoriumonderzoeken zijn minder geschikt voor diagnostisch onderzoek omdat
alleen aspecifieke afwijkingen gevonden kunnen worden (Mason, Victor, Balcezak &
Behandeling
De behandeling bestaat uit het staken van de SSRI's. Daarnaast kan medicamenteuze
behandeling aangewezen zijn. Daarbij is het bewaken van de vitale functies,
elektrolyten, creatinine, creatine kinase (ck) en bloedbeeld van belang. Medicamenteuze
behandeling kan bestaan uit benzodiazepinen en de niet-specifieke
serotoninereceptorantagonisten, zoals het antipsychoticum chloorpromazine, het
antihistaminicum cyproheptadine en het antihypertensivum propranolol (Boyer et al.
Het serotoninesyndroon wordt moeilijk herkend door behandelaren en verpleegkundigen
of verward met het maligne neuroleptica syndroom (mns) (Moleman, 2009). Het mns is
een levensbedreigende bijwerking die kan optreden na het innemen van antipsychotica,
dit kan bij alle middelen antipsychotica ontstaan.
De volgende gevalsbeschrijving illustreert het beloop, de klinische verschijnselen en de
behandeling van verschillende symptomen van het serotonine syndroom. De casus
beschrijft een patiënt die in eerste instantie psychotisch leek te decompenseren na het
toedienen van paroxetine 20 mg. De persoonsgegevens van de beschreven patiënt zijn
Gevalsbeschrijving
Patiënt A is een 56 jarige man die in het verleden herhaalde keren opgenomen werd in
een psychiatrisch ziekenhuis met een psychotisch toestandsbeeld ten gevolge van
drugsgebruik en een alcoholonttrekkingsdelier. In juli 2009 werd A naar de kliniek
verwezen voor langdurende vervolgbehandeling. Patiënt A voelt zich, al over een
periode van twee jaar, vaak eenzaam en somber. Zijn stemming is over het algemeen
dysfoor. Na psychiatrisch onderzoek werd de diagnose dysthyme stoornis op As I van
de Diagnostic and Statistic Manual of Mental Disorders (DSM) gesteld (American
Psychiatric Association, 2000). Patiënt werd verder gediagnosticeerd op As II met een
persoonlijkheidsstoornis, niet op een andere manier omschreven. Patiënt is sinds 2009
bekend met diabetes mellitus maar wegens angst voor bloedprikken laat de patiënt geen
controles van de bloedsuikerspiegel toe. In eerste instantie lijkt hij niet-insuline
afhankelijk. De diabetes mellitus wordt behandeld met metformine 500 mg tabletten.
Controles vinden plaats via de urine door een somatisch arts omdat bloedprikken niet
mogelijk is. Vanwege psychotische klachten, inactiviteit en somberheid wordt de
antipsychotica aripripazol 15 mg tabletten eenmaal daags voorgeschreven. Patiënt geeft
daarna aan zich vooral somber en eenzaam te voelen en het contact met familie, in het
bijzonder zijn kinderen, te missen. Daarbij heeft hij last van craving naar speed en
cocaïne. Na een observatieperiode van twee maanden wordt in januari 2011 geen
verbetering van inactiviteit en somberheid geconstateerd door de behandelaar en het
verpleegkundig team. Patiënt blijft aangeven somber te zijn. Dit uit zich vooral in veel
slapen. In de avond voelt hij zich over het algemeen wel goed. Patiënt ziet geen
toekomst meer, heeft genoeg van de langdurende vervolgafdeling en de psychiatrische
instelling. Verder blijkt hij na observaties door het verpleegkundig team last te hebben
van een trage psychomotoriek, sombere gelaatsuitdrukking en een lichte tremor in de
handen. Per maart 2011 wordt door de behandelaar het antidepressivum paroxetine 20
mg tablet voorgeschreven. In het opvolgende weekend gebuikt de patiënt cocaïne,
amfetamine, ecstasy en alcohol. Tijdens en na het weekend is hij actiever maar neemt
ook de verwardheid in snel tempo toe. Sinds de start met paroxetine geeft de patiënt
extreme hoofdpijnen aan, maakt een achterdochtige indruk en vertelt last te hebben van
stemmen. De behandelaar concludeert een psychotisch toestandsbeeld na het starten
met paroxetine. Verder wordt de patiënt somatisch onderzocht en ondanks hevige angst
voor bloedprikken lukt het toch om bloed af te nemen. Er worden naast een te hoge
glucose van 19,9 mmol/l afwijkende bloeduitslagen met betrekking tot de vethuishouding
Patiënt A wordt vanwege de forse verwardheid, onrust en ontremd gedrag overgeplaatst
naar een gesloten afdeling. Op de gesloten afdeling is hij erg onrustig, maakt een
angstige indruk, is klam van het zweet. Bij lichamelijk onderzoek wordt een
vermoedelijke urineretentie geconstateerd. Patiënt A, die lijdt aan diabetes mellitus,
obesitas en een dysthyme stoornis wordt met een delirant toestandsbeeld, blaasretentie,
obstipatie en koorts verwezen naar de Medisch Psychiatrische Unit (MPU).
De paroxetine en aripripazol worden gestaakt wegens verdenking op intoxicatie en/of
interactie met andere middelen. De eerste dag krijgt de patiënt met succes een hoog
opgaand klysma en movicolon vanwege obstipatie. Vanwege een ontregelde diabetes
wordt er bijgespoten met novorapid, een snelwerkende insulinesoort. Het lab toont
gedurende de opname enkele dagen een verhoogd ck, wat volgens de somatisch arts
kan duiden op aandoeningen van skelet- of hartspierweefsel. De C-Reactief Proteïne
(CRP) is ook verhoogd, dit wordt volgens de somatisch arts bepaald om de mogelijke
aanwezigheid van een ontsteking of infectie aan te tonen. De leukocyten zijn ook
verhoogd wat kan duiden op een ontsteking of infectie. In de loop van dagen verergert
het delirant toestandsbeeld dat zich uit in visuele hallucinaties, desorganisatie en
verwardheid. Er wordt eenmalig een hoge lichaamstemperatuur gemeten (39.4) waarna
gestart wordt met antibiotica. Vooraf worden bloed- en urinekweken gedaan, die allen
negatief zijn. Patiënt A heeft last van onrustige spiertrekkingen in de benen. Koorts
wordt niet meer gemeten en de lab uitslagen verbeteren. Gaandeweg lijkt het delirante
beeld op te klaren, onder een hoge dosering haloperidol (tot 3 daags 5 mg). Patiënt A
blijft echter floride psychotisch. Hij geeft aan stemmen te horen, is toenemend
gedesorganiseerd en angstig. Patiënt geeft aan het niet meer te zien zitten en dood te
willen. De haloperidol moet worden verlaagd vanwege bijwerkingen (loopstoornis en
dyskinesie). Ondanks de hoge dosering haloperidol en lorazepam die vanwege ernstige
onrust worden gegeven, wordt de patiënt uiteindelijk onhoudbaar op de MPU en moet hij
worden overgeplaatst naar een crisis plek op een gesloten afdeling. Daar wordt de
antibiotica kuur oraal afgemaakt en het psychiatrisch ziektebeeld verder behandeld met
benzodiazepinen tot de patiënt dusdanig is opgeknapt dat een gesloten deur niet meer
Discussie
Het serotonine syndroom lijkt veel op het maligne neuroleptica syndroom. Er bestaat
een overlap van symptomen die maakt dat beide syndromen klinisch vrijwel
niet van elkaar te onderscheiden zijn (Kline e.a. 1989). In beide gevallen treedt een
delirant beeld op, dat gekenmerkt wordt door spierrigiditeit, hyperthermie, autonome
functiestoornissen en bewustzijnsstoornissen. Het enige en grootste verschil is dat het
serotoninesyndroom niet wordt veroorzaakt door een neurolepticum maar door
meerdere serotonerg werkende middelen (Caroff & Mann, 1993). De gevalsbeschrijving
illustreert een casus van een patiënt met het serotonine syndroom die niet als zodanig
herkend werd. De SSRI werd wel gestaakt op verdenking van interactie of intoxicatie.
Zoals uit de gevalsbeschrijving blijkt wordt het serotonine syndroom waarschijnlijk
veroorzaakt door een combinatie van een SSRI (paroxetine) en de middelen ecstasy en
amfetamine die ook een serotonerge activering geven. De dag nadat de patiënt
decompenseerde werd urine afgenomen voor drugscontrole. Er werd alleen
gecontroleerd op cocaïne en cannabinoïden. Later heeft de patiënt bekend een
combinatie van verschillende ecstasy pillen, amfetamine en cocaïne gebruik te hebben.
Cocaïne en cannabinoïden werden niet in de urine gevonden, op ecstasy en
amfetamine werd niet gecontroleerd. Volgens de theorie voor de behandeling van het
serotoninesyndroom werd de patiënt wel goed behandeld. Het oorzakelijke middel werd
gestaakt en benzodiazepines werden voorgeschreven voor de onrust. Het
meetinstrument Verpleegkundige Monitoring bij
Gebruik van Antipsychotica (VMGA) is geschikt voor het monitoren van bijwerkingen
door verpleegkundigen (van der Kellen, 2010). De VMGA beschrijft onder andere de
symptomen van het maligne neuroleptica syndroom en er kan worden aangegeven of
iemand eerder een ernstige reactie heeft doorgemaakt. Een meetinstrument
verpleegkundige monitoring bij gebruik van SSRI’s bestaat nog niet.
Conclusie en aanbevelingen
Vroegtijdig herkennen van het serotonine syndroom door verpleegkundigen is
noodzakelijk voor het adequaat screenen, diagnosticeren en behandelen. Het niet
herkennen van het serotonine syndroom door hulpverleners kan voor psychiatrische
patiënten levensgevaarlijke consequenties hebben. De kenmerkende symptomen van
het serotonine syndroom zijn bewustzijnsstoornissen, delirante verschijnselen,
autonome functiestoornissen en soms extrapiramidale symptomen aanwezig zijn.
Aanbevolen wordt een meetinstrument verpleegkundige monitoring bij het gebruik van
SSRI’s te ontwikkelen. Het meetinstrument van Van der Kellen kan een voorbeeld zijn
voor het ontwikkelen van een meetinstrument bij het gebruik van een SSRI. Het kan niet
als basis gebruik worden omdat het de bijwerkingen monitort bij het gebruik van
antipsychotica. Aanbevolen wordt een richtlijn, protocol, en een standaard verpleegplan
te ontwikkelen gericht op het serotonine syndroom. Het is ook aan te bevelen dat
behandelteams bij deskundigheidsbevordering, klinische lessen en bij intervisie
aandacht besteden aan het serotonine - en maligne neuroleptica syndroom. De
verpleegkundig specialist GGZ heeft een belangrijke taak in het onderzoeken en
ontwikkelen van de beschreven instrumenten. De verpleegkundig specialist is de
aangewezen discipline voor de vertaling van de ontwikkelde instrumenten naar de
praktijk door middel van het coachen van teams. Voor de gezondheid van patiënten die
verschillende psychofarmaca en daarbij eventueel ook drugs gebruiken is het voor
verpleegkundig specialisten, behandelaren en verpleegkundigen noodzakelijk dat zij de
patiënten op de hoogte brengen van de mogelijke gevaren die dit met zich meebrengt.
Literatuuroverzicht
- American Psychiatric Association (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders [DSM-IV-TR]. Washington, DC: American Psychiatric
- Anderson, I.M., Nutt, D.J., Deakin J.F.W., (2000). Evidence-based guidelines for
treating depressive disorders with antidepressants: a revision of the 1993 British
Association for Psychopharmacology guidelines. Journal of Psychopharmacology
- Bruijnzeel, P.L.B., (2005). Het serotoninesyndroom. Medisch Farmaceutische
Mededelingen 43:194–195. Utrecht, Springer
- Boyer E.W & Shannon, M., (2005). The serotonin syndrome. New England Journal of Medicine, 352:1112-1120.
- Caroff, S.N. & Mann, S.C., (1993). Neuroleptic malignant syndrome. Medical Clinics of North America, 77:185-202
- Kellen, van der, D. (2010). Monitoren van complicaties bij antipsychoticagebruik.
Tijdschrift voor verpleegkundigen (TvZ), 9:40-44
Isbister G.K., Bowe, S.J. & Dawson, A. et al, (2004). Relative toxicity of selective
serotonin reuptake inhibitors (SSRIs) in overdose.,Journal of Toxicology: Clinical
- Ingen Schenau van, J., (2008). Voorlichting antidepressiva, voorlichting voor
cliënt en hulpverlener. Psychopraxis 10:120-125, Bohn Stafleu van Loghum,
- Kipps, C.M., Fung, V.S.C., Grattan-Smith, P., de Moore, M.G., Morris, J.G.L.,
(2005). Movement disorder emergencies. Movement Disorder Society, 20:322–
- Kline, S.S., Mauro, L.S., Scala-Barnett, D.M. & Zick, D., (1989). Serotonin
syndrome versus neuroleptic malignant syndrome as a cause of death. Clinical
- Levkovitz, Y, Tedeschini, E, Papakostas, G.I., (2011). Efficacy of antidepressants
for dysthymia: a meta-analysis of placebo-controlled randomized trials. The Journal of clinical psychiatry, 72:509-514
- Mason P.J, Victor, A. & Balcezak, T.J., (2000). Serotonin syndrome: presentation
of 2 cases and review of the literature. Medicine, 79:201-209
- Moleman P., (2009). Praktische psychofarmacologie, Jubileumuitgave (5e
herziene druk). Houten, Prelum uitgevers
- Vos, M.S., Seerden, P., (2009). Richtlijn Angst, versie 1.0. Integraal
kankercentrum Nederland, Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis
Serotonin syndrome; the need for recognition by nurses. - L.E.Rovers MANP student -
Patient A is a 56 year old man treated with a selective serotonin reuptake inhibitor
(SSRI) because of dysthymia. The use of multiple serotonergic drugs causes a serotonin
syndrome. Serotonin syndrome has been difficult to recognize by clinicians and nurses.
This case study illustrates the course, the clinical manifestations and treatment of
serotonin syndrome. The characteristic symptoms are discussed and recommendations
are made for appropriate monitoring and caring for patients in the context of a serotonin
TRAINING MANUAL - MINIPRESS P A machine to bore three holes to accommodate Blum hinges NOTE: PLEASE REFER TO THE LESSON PLAN “Installing Blum hinges” FOR INFORMATION ABOUT HOW TO SELECT, MEASURE, AND INSTALL HINGES. SAFETY Members are NOT permitted to operate this machine unless they are under the direction of an AUTHORIZED supervisor. Only AUTHORIZED supervisors are permitted to
Samenvatting Patiënt A is een 56 jarige man die vanwege een dysthyme stoornis behandeld werd met een Selective Serotonine Re-uptake Inhibitor (SSRI). Diverse serotonerge middelen kunnen leiden tot het serotoninesyndroon. Het serotonine syndroom blijkt moeilijk te herkennen door behandelaren en verpleegkundigen. De gevalsbeschrijving illustreert het beloop, de klinische verschijnselen en de