2000_17 641.680

RECHTSKUNDIG WEEKBLAD 2000-2001 - nr. 17 - 23 december 2000 getroffene, enkel aansprakelijk is voor de schade die volgens verbintenissen uit overeenkomst, miskenning van het begrip de Arbeidsongevallenwet voor vergoeding in aanmerking «Belgische internationale openbare orde» en van het alge- komt; dat de grondwettelijke regels van de gelijkheid en de meen rechtsbeginsel volgens welk de rechtbanken van de wet non-discriminatie, wat dat betreft, niet uitsluiten dat een kennen, ook de buitenlandse wet (adagium «jura novit onderscheid in behandeling wordt gemaakt tussen catego- rieÈen van personen, op voorwaarde dat het berust op een doordat het hof van beroep, in zijn arrest van 22 maart objectief criterium en redelijkerwijs is verantwoord; dat de 1995, erop wijst dat «diezelfde overeenkomst (het huur- wetgever, in zoverre hij slechts een forfaitaire vergoeding contract van 22 februari 1990) uitdrukkelijk onderworpen is toekent aan de getroffenen van een arbeidsongeval of aan aan het Luxemburgse recht (art. 16)»; dat het vaststelt dat hun rechthebbenden, en in zoverre hij, onder de laatst- «de partijen overeengekomen zijn het Luxemburgse recht genoemden, de lijst van de gerechtigden op forfaitaire ver- toe te passen»; dat het hof vervolgens in het bestreden arrest goedingen beperkt, reeds in 1903 niet alleen de risico's tus- beslist «dat ambtshalve moet worden nagegaan of voor- sen werkgever en getroffene heeft verdeeld, maar ook de noemd beding, dat voorkomt in art. 13 van de overeenkomst getroffene ontslagen heeft van de verplichting om de schuld en krachtens welk (eiseres) aanspraak maakt op de betaling van de werkgever of het schadeveroorzakende gebrek van de van het bedrag van 1.208.640 frank, dat overeenkomt met zaak alsook het oorzakelijk verband tussen die schuld of dat de 24 maanden huur die nog betaald moeten worden bij de gebrek en de geleden schade te bewijzen; dat, derhalve, het ontbinding van de overeenkomst, vermeerderd met de in- onderscheid dat volgt uit art. 46 van de Arbeidson- trest tegen de wettelijke rentevoet, te rekenen van 5 december gevallenwet van 10 april 1971 berust op criteria die het 1991, strijdig is met art. 6 B.W.; dat uit de forfaitaire aard objectief en redelijk verantwoorden; dat er een redelijke van het strafbeding volgt dat de rechter, van geval tot geval, verhouding van evenredigheid bestaat tussen de aangewende moet oordelen of het hem voorgelegde beding een schade- vergoedingsbeding is; dat zulks niet het geval is wanneer de Overwegende dat het hof van beroep zich door die over- forfaitaire vergoeding hoger is dan de schade die bij het wegingen de bevoegdheid van het Arbitragehof heeft toe- sluiten van de overeenkomst normaal kan worden voorzien ingeval van wanprestatie, zodat zij de schuldeiser een winst Dat het middel dienaangaande gegrond is.
oplevert die buiten verhouding staat tot wat de gewone uitvoering van de overeenkomst hem zou hebben opge- bracht, waardoor die schuldeiser, van meet af aan, belang zou hebben bij de niet-uitvoering van de overeenkomst, veeleer dan bij de uitvoering ervan; dat de rechter bij de beoordeling van de wettigheid van een dergelijk beding en gelet op de aard en het voorwerp van zodanig beding, re- kening moet houden met het tijdstip waarop de overeen- komst is gesloten, zodat hij niet dient na te gaan of het strafbeding in feite ertoe geleid heeft dat de eiser ten gevolge van het strafbeding een (hogere) schadevergoeding heeft gekregen dan die waarop hij volgens het gemene recht aanspraak had kunnen maken; dat de pogingen van (eiseres) Internationaal privaatrecht ± Overeenkomst ± Toepasselijk om te bewijzen dat het in het strafbeding bepaalde bedrag recht ± Europees Verdrag Overeenkomsten-i.p.r. ± Schade- overeenstemt met de schade die zij in casu werkelijk geleden beding ± Toetsing aan Belgische openbare orde heeft doordat zij het gehuurde voertuig pas in maart 1993, dus twintig maanden na de ontbinding van de overeen- De rechter die, na te hebben vastgesteld dat een overeen- komst, heeft kunnen recupereren, niet relevant zijn; (.); dat komst aan het Luxemburgse recht is onderworpen, nagaat of er niettemin dient op gewezen te worden dat het strafbeding, het in die overeenkomst opgenomen schadebeding geldig is aangezien het hoe dan ook geen rekening houdt met de volgens het Belgische recht, schendt art. 3, § 1, van de wet van herverkoopwaarde van het door de verhuurder terug- 14 juli 1987 houdende goedkeuring van het verdrag inzake het genomen voorwerp, aan de schuldeiser de mogelijkheid recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.
biedt om meer voordeel te halen uit de wanprestatie van zijn schuldenaar dan uit de normale uitvoering van de overeen- N.V. naar Luxemburgs recht E. t/ D. en V.
komst; dat het aldus opgevatte strafbeding niet voldoet aan de criteria van een rechtmatig schadevergoedingsbeding; dat Gelet op het bestreden arrest, op 13 maart 1996 gewezen het litigieuze beding in casu vooral niet aanvaardbaar is daar het vervat is in een overeenkomst betreffende de verhuur Over het middel: schending van de artikelen 149 van de van een nieuwe auto, die geen enkele bijzondere aanpassing Grondwet, 19, eerste lid, 23 tot 28 Ger. W., 6, 1134, 1319, aan de specifieke behoeften van de huurder heeft ondergaan 1320, 1322 B.W., 1152 van het Luxemburgse B.W., 1, 3, § 1, en het dus van meet af aan te voorzien was dat het goed, in 7, § 1, van de wet van 14 juli 1987 houdende goedkeuring geval van teruggave in de loop van de contractuele ver- van het verdrag inzake het recht dat van toepassing is op huurperiode van 42 maanden, door de verhuurder voor een verbintenissen uit overeenkomst, van het protocol en van niet onaanzienlijke prijs, in zijn voordeel, zou kunnen wor- twee gemeenschappelijke verklaringen, opgemaakt te Rome den doorverkocht; dat het algemeen gesproken, een beding op 19 juni 1980, 3, § 1, en 7, § 1, van het verdrag van Rome volgens welk bij wanprestatie van de huurder (of de lessee in van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op geval van een leasingcontract) aan de verhuurder (of aan de RECHTSKUNDIG WEEKBLAD 2000-2001 - nr. 17 - 23 december 2000 lessor) een forfaitaire schadevergoeding moet worden be- Overwegende dat uit de stukken waarop het Hof vermag taald die gelijk is aan de nog te betalen huurgelden, ver- acht te slaan blijkt dat het hof van beroep, in een vorig meerderd, in voorkomend geval, met de bedongen rest- arrest van 22 maart 1995 heeft vastgesteld dat de op 22 fe- waarde van het gefinancierde materieel, na aftrek van de bruari 1990 tussen de partijen gesloten overeenkomst was prijs van de tegeldemaking van het materieel, de enige me- thode lijkt te zijn om bij niet-uitvoering van de overeen- Dat het bestreden arrest beslist dat moet worden nage- komst op een forfaitaire en redelijke wijze de te voorziene gaan of het in art. 13 van die overeenkomst vervatte straf- schade te ramen; (.) dat in casu het beding volgens welk, bij de ontbinding van de huurovereenkomst, alle nog ver- Overwegende dat het arrest, daar het nagaat of het schuldigde huurgelden ineens moeten worden betaald, zon- strafbeding geldig is volgens het Belgische recht en dat be- der aftrek van de prijs van de verkoop van het terug- ding nietig verklaart met toepassing van dat recht, hoewel de genomen voertuig, geen schadevergoedingsbeding is en overeenkomst aan het Luxemburgse recht is onderworpen, bijgevolg nietig is omdat het strijdig is met art. 6 B.W.», de vorenaangehaalde wetsbepaling schendt; terwijl, eerste onderdeel, het arrest in het ongewisse laat of het hof van beroep dat strafbeding nietig heeft verklaard omdat het strijdig was met: - art. 6 van het Belgische B.W., NOOT ± Een contract onder vreemd recht alleen aan de waardoor het beslist dat de overeenkomst aan het Belgische recht onderworpen was (eerste hypothese); - art. 6 van het Luxemburgse B.W., waardoor het bevestigt dat de over- 1. Een arrest van het Hof van Beroep te Bergen van eenkomst wel degelijk aan het Luxemburgse recht was on- 13 maart 1996 werd aan het toezicht van het Hof van Cas- derworpen, zoals het heeft vastgesteld in zijn arrest van satie onderworpen. Dat arrest was gebaseerd op een eerder, 22 maart 1995 (tweede hypothese); - de Belgische inter- op 22 maart 1995, geveld tussenarrest. Daarin was beslist nationale openbare orde; waardoor het bevestigt dat de dat het geschil tussen een Luxemburgse vennootschap en overeenkomst wel degelijk aan het Luxemburgse recht was twee Belgische particulieren een Luxemburgse overeenkomst onderworpen, maar dat recht uitsluit omdat de toepassing betrof, namelijk een overeenkomst van autoverhuur ge- ervan strijdig zou zijn met de Belgische internationale sloten op 22 februari 1990, omdat de partijen een con- openbare orde (derde hypothese); die dubbelzinnigheid in de tractueel beding hadden gesloten (art. 16) waarin de ex- motivering het Hof niet in staat stelt de juistheid van de pliciete rechtskeuze stond. Het Hof velde daarna in 1996 zijn beroepen beslissing na te gaan en gelijkstaat met het ont- einduitspraak waarin het strafbeding in diezelfde overeen- breken van redengeving (schending van art. 149 van de komst in strijd met de openbare orde ± art. 6 B.W. ± werd genoemd, omdat de schadebegroting forfaitair was en ze geen rekening hield met de werkelijk geleden schade.
vijfde onderdeel, het arrest, in de eerste hypothese ver- 2. Toen het Hof van Beroep te Bergen zijn onderzoek woord in het eerste onderdeel, niet heeft kunnen nagaan of deed naar de strijdigheid met de openbare orde, vernoemde het strafbeding in art. 13 van de overeenkomst geldig is het Hof tweemaal de toepasselijkheid van art. 6 B.W. Het volgens het Belgische recht, zonder daardoor het beginsel te was daarbij niet duidelijk of daarmee sprake was van het miskennen dat overeenkomsten de partijen strekken tot wet, Belgische of van het Luxemburgse B.W. (het eerste onder- aangezien art. 16 van de overeenkomst bepaalde dat «alle deel van het middel onderstreept dit).
geschillen m.b.t. de uitvoering en de uitlegging van deze Nu lag voor het Hof van Cassatie daar een belangrijk overeenkomst worden voorgelegd aan de rechtbanken te juridisch-technisch bezwaar. Het Hof besliste dat een referte Luxemburg die bij uitsluiting bevoegd zijn om ze te be- aan art. 6 B.W., dat begrepen werd als een zich baseren op slechten. Deze overeenkomst onderworpen is aan het de openbare orde (zonder meer) niet toelaatbaar was in een Luxemburgse recht», en zonder tevens de regel van het zaak met een buitenlandse verbinding die in casu zo be- wettenconflict te miskennen die is neergelegd in art. 3, § 1, tekenisvol was dat een vreemd contractenrecht van toepas- van de wet van 14 juli 1987 houdende goedkeuring van het sing was. Immers, zoals gezegd, hield art. 16 van de be- verdrag inzake het recht dat van toepassing is op ver- trokken overeenkomst van autoverhuur een rechtskeuze in bintenissen uit overeenkomst, van het protocol en van twee ten voordele van het Luxemburgse recht.
gemeenschappelijke verklaringen, opgemaakt te Rome op 3. Het genoemde artikel van het contract hield niet alleen 19 juni 1980, en 3, § 1, van het verdrag van Rome van 19 juni een rechtskeuze voor Luxemburgs recht in, maar bovendien 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen ook een afspraak voor de bevoegdheid van de Luxemburgse rechters. Voor mij is het niet duidelijk op welk ogenblik de partijen van deze overeenkomst zijn afgeweken; maar een nieuw akkoord ± om met name voor de Belgische rechtbank te procederen ± moet er gekomen zijn, want een bevoegd- heidsovereenkomst geeft exclusieve bevoegdheid onder het Overwegende dat ingevolge art. 3, § 1, van de wet van Europese bevoegdheidsverdrag, en dus waren rechters in 14 juli 1987 houdende goedkeuring van het verdrag inzake BelgieÈ internationaal onbevoegd totdat de verwerende partij het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit over- instemde om zich voor de Belgische rechter te verdedigen.
eenkomst, van het protocol en van twee gemeenschappelijke 4. Qua verwijzingsregel van Belgisch internationaal pri- verklaringen, opgemaakt te Rome op 19 juni 1980, de vaatrecht is het Hof van Cassatie correct in het vermelden overeenkomst wordt beheerst door het recht dat de partijen van art. 3, § 1, van de wet van 14 juli 1987 (de wet tot bekrachtiging van het verdrag van Rome van 19 juni 1980 RECHTSKUNDIG WEEKBLAD 2000-2001 - nr. 17 - 23 december 2000 met betrekking tot het nationaal recht dat op contractuele Elementen van ons Belgisch recht en van ons rechtsgevoel overeenkomsten van toepassing is ± zie J. Erauw, De of maatschappelijk beleid die openbare-orde-karakter heb- Bronnen van internationaal privaatrecht, Antwerpen, Klu- ben voor internrechtelijke relaties, dringen zich immers niet wer, 1997, p. 228, nr. 230). Het is immers qua Belgische wet op wanneer een zaak met het buitenland banden heeft. Es- dat er voor de dag waarop de betrokken overeenkomst tot sentieel is dat de casus een relativerende kijk verdiende stand kwam een gedetailleerde regeling van contracten- omdat er vreemde connecties zijn, wat vreemde zeden mag meebrengen of een ander verwachtingspatroon kan recht- De conventie van Rome (meestal afgekort als «EVO» ± vaardigen. Bovendien zijn zulke grensoverschrijdende zaken Europees Verdrag Overeenkomsten-i.p.r.; zie J. Erauw, o.c., niet zo fundamenteel gevoelig als interne aangelegenheden, p. 244, nr. 241) trad pas qua conventie in werking op 1 april al was het maar omdat ze minder vaak voorkomen en omdat 1991 toen de zevende lidstaat officieel had bekrachtigd. Het de beheersing door onze rechtsorde in termen van ons Hof liet daarom in deze zaak de referte aan de Europese conflictenrecht niet vereist is en dan ook niet zo strak kan conventie achterwege en substitueerde dat voor de verwij- zijn. De eigenlijke toepasselijkheid van vreemd recht op de zingsregel in het derde artikel van de Belgische wet. Het casus lijkt daarbij een voorwaarde om voor een versoepeling parlement had namelijk met deze bekrachtigingswet van uit hoofde van de exceptie van «Belgische inter- 1987 niet alleen het verdrag bekrachtigd, maar had ver- nationaalprivaatrechtelijke openbare orde» in aanmerking volgens al de verdragsbepalingen opgenomen en uit- te komen. Immers, de exceptie betekent een «afhaken» van gevaardigd als geldend Belgisch recht. Zodoende kon de in- het volgens onze i.p.r.-regel toepasselijk verklaard vreemd troductie van een goed contracten-i.p.r. in ons nationaal recht. Het gaat dus om een selectief te gebruiken correctief recht bespoedigd worden en hoefden wij niet te wachten op op de verwijzingsregel, waarbij de Belgische materieelrech- de trein van de andere lidstaten die nog moesten bekrachti- telijke bepaling dan de plaats moet innemen van de anders gen. Het voorbeeld voor zo een initiatief was gegeven door toe te passen (gewraakte) regel van vreemd recht. Over deze Duitsland en Luxemburg, die ons voor waren met de effec- noties is het belangrijkste gezegd door J. Meeusen in Nati- tieve introductie van dezelfde regelen. Dat waren nog eens de onalisme en internationalisme in het internationaal privaat- dagen. Nu is BelgieÈ herhaaldelijk zelf de laatste leerling in de recht, Antwerpen, Intrsentia, 1997, p. 258-293 (en zie klas bij het bekrachtigen van Europese verdragen inzake N. Watte in R.C.J.B. 1989, 66-104). Een juiste motivering internationaal privaatrecht. Dat Belgisch i.p.r., dat anti- voor het toepassen van openbare orde in het internationale cipeerde op komend Europees i.p.r., moet dus voor de con- geval is alleen dan aanwezig wanneer gezegd wordt dat het tracten gesloten tussen 1 januari 1988 en 31 maart 1991 ingeroepen bezwaar tegen een regel van vreemd recht de toegepast worden. Er geldt immers een systeem van on- uitwerking verdient van de concepten die behoren tot de middellijke werking (art. 17 van de wet van 14 juli 1987 en art. 17 van het EVO). Deze cassatieuitspraak die slaat op een Het Hof van Cassatie heeft, wat dat betreft, in het ver- contract uit 1990 zet wat dat betreft de puntjes op de i.
leden zelf de afweging gedaan van hetgeen als rechts- 5. De inhoud van de verwijzingsregel in art. 3 (van de wet beginselen onder het concept thuishoort. Ook in dit geval van 14 juli 1987 en) van het EVO is dat de rechtskeuze van laat het Hof onrechtstreeks zien ± door de vernietiging, de partijen voor de landswet die hun onderlinge overeen- waarvoor er belang aanwezig was ± dat een strafbeding komst moet beheersen, respect verdient (die regel gold anders moest worden bekeken in de overeenkomst die door overigens ook voorafgaand aan 1 januari 1988, met steun in de huurders van de auto's zelf een «Luxemburgs» contract de cassatierechtspraak van het Antverpia-arrest van 24 fe- 6. De rechtsgrond voor de toetsing en voor de bepaling Wanneer er vanwege de conflictenregel vreemd recht als van de limieten van de onderwerping aan regelen van toepasselijk op de rechtsverhouding moet worden erkend, vreemd recht, is voor de internationale contracten daarom dan handelt men in strijd met de verwijzingsregel als men niet gelegen in art. 6 B.W., maar wordt gegeven in art. 16 toepassing maakt van Belgische criteria voor het concept van de wet van 14 juli 1987 (voor contracten vanaf 1 april van de openbare orde. Dat zegt het Hof van Cassatie.
1991: art. 16 EVO). Daar ziet men dat het aangewezen Het Luxemburgse recht was van toepassing, namelijk met (vreemde) recht slechts terzijde kan worden geschoven voor zijn suppletieve bepalingen in contractenrecht maar als lex een «kennelijke» onverenigbaarheid met de openbare orde contractus ook evengoed met zijn imperatieve bepalingen.
van het land van de rechter. En hoewel daar de referte gaat Mocht de Belgische feitenrechter een schending hebben naar de concepten die worden gebruikt in het land van de vastgesteld van het Luxemburgse recht of van de openbare rechter, moet de rechter motiveren dat er een voldoende orde-bepalingen daarvan (art. 6 Lux. B.W.), dan kon er van sterke verstoring is of dat ze dreigt te ontstaan, om die ex- een correcte beoordeling nog sprake zijn. Maar dat deed het Hof van Beroep niet. Het middel (zevende onderdeel) wijdt U ziet dat het allemaal een kwestie van klemtoon is. Maar daarover uit en stelt dat de overeenkomst niet in strijd was het Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat de miskenning met Luxemburgs recht over strafbedingen.
van de overeenkomst tussen partijen niet voldoende ge- Het Hof van Cassatie overwoog dat het strafbeding door motiveerd was, wellicht ook rekening houdende met het feit de rechters, bij hun toetsing, tegen het licht van het Bel- dat de opvattingen over de strafbedingen en hun afmeting gische recht was gehouden. Wegens het verschil tussen de aan de schadeomvang in BelgieÈ zelf ondertussen wat nadere Belgische interne openbare orde en de Belgische inter- verklaring van de zijde van rechters behoeft.
nationale openbare orde kon het Hof van Cassatie een 7. In beginsel ware een beroep op Belgisch imperatief overtreding van de verwijzingsregel van Belgisch recht recht ook mogelijk geweest. Ook dan was er een duidelijke vaststellen (het vijfde onderdeel van het middel trof raak).
motivering nodig. De Belgische rechter had op grond van de RECHTSKUNDIG WEEKBLAD 2000-2001 - nr. 17 - 23 december 2000 bepaling van art. 7, tweede lid, EVO (en de Belgische wet het derde middel de miskenning van het wettelijk begrip van 1987) dwingend recht van BelgieÈ kunnen toepassen en «reclame» in de zin van art. 22 van die wet.
had daarbij naar materieelrechtelijke principes van het De middelen bieden het Hof de gelegenheid over die twee Belgische contractenrecht kunnen verwijzen. Dat ware mo- begrippen uitspraak te doen. Sinds die wet in werking is gelijk indien het Hof van Beroep effectief zou hebben ge- getreden, heeft uw Hof immers over het begrip «verkoper» voeld dat die regels hun gelding in alle geval rechtstreeks slechts uitspraak kunnen doen in een arrest van 13 maart opeisen, onafhankelijk van de internationale verwevenheid 1998, dat verder in 't kort zal worden besproken. Over het van de casus. Ook art. 3, derde lid, EVO maakt eventueel zo begrip «reclame» als bedoeld in art. 22 van die wet heeft het een ingreep mogelijk, vanuit het zogenaamd «politioneel» recht (tegenwoordig zegt men: «dwingende bepalingen») van 2. In haar eerste middel betoogt eiseres dat de appeÁl- de contracten. Ook dat motief was niet aanwezig in de be- rechter het begrip «verkoper» in de zin van de voornoemde wet heeft miskend, aangezien, volgens eiseres, art. 6, 1, a), van die wet bepaalt dat enerzijds, de dienst door de dienst- verlenende persoon «te koop aangeboden of verkocht» moet worden en, anderzijds, dat voor die dienstverlening een te- genprestatie moet worden geleverd door degene aan wie de 2.1. Onder vigeur van de vorige wet van 14 juli 1971 gold het verbod op bepaalde handelspraktijken enkel voor han- delaars en ambachtslieden. Precies omdat rechtsleer en rechtspraak aarzelden om een vordering tot staking tegen verenigingen zonder winstoogmerk, publiekrechtelijke rechtspersonen of curatoren aan te nemen, heeft de wet van 14 juli 1991 het begrip «verkoper» ingevoerd en aldus af- stand genomen van de rechtspraak van uw Hof volgens Advocaten: mrs. De Gryse en Nelissen Grade welke het woord «handelaar» overeenstemt met het begrip koopman in art. 1 W. Kh. (Cass., 1 februari 1985, R.W., Handelspraktijken ± 1. Verkoper ± Begrip ± Vennootschap 1984-85, 2911, met noot P. De Vroede.) De wetgever van die informatie over geneesmiddelen verstrekt ter verwezenlij- 1991 heeft genoemd begrip «verkoper» ontleend aan de wet king van haar maatschappelijk doel ± 2. Reclame ± Begrip ± van 1 juli 1983 tot wijziging van de wet van 17 juli 1975 op Mededeling waardoor het imago van de steller ervan wordt de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemin- gen. In dezelfde geest wilde de wetgever niet alleen de han- delaars, ambachtslieden en andere beroepsmensen (land- 1. De rechter die vaststelt dat een naamloze vennootschap, bouwers, tuinbouwers, veehouders, enz.) beogen die waarvan alle daden worden vermoed daden van koophandel te producten of diensten verkopen, maar ook de openbare zijn, diensten verleent die erin bestaan informatie over instellingen, de verenigingen zonder winstoogmerk en de geneesmiddelen te verstrekken, en dat de verwezenlijking van instellingen van openbaar nut die als zodanig een commer- de litigieuze studie overeenstemt met het maatschappelijk doel cieÈle, financieÈle of industrieÈle activiteit uitoefenen die pro- van die vennootschap, beslist wettig dat die vennootschap een ducten of diensten verkopen. (Parl. St., Senaat, nr. 947/1, verkoper is in de zin van art. 1, 6, a) Handelspraktijkenwet.
2. Een mededeling waardoor het imago van de steller ervan De memorie van toelichting van het wetsontwerp, zoals wordt begunstigd of versterkt en aldus onrechtstreeks de het op 24 en 26 februari 1987 in de Senaat is besproken, bevordering van de verkoop van zijn producten of diensten tot leert ons dat de wetgever een erg ruime definitie wilde ge- doel heeft, valt onder de omschrijving van het begrip bruiken en het toepassingsgebied van de wet wilde uit- «reclame» in art. 22 Handelspraktijkenwet.
breiden. De parlementaire voorbereiding en vervolgens de wet omschrijven de verkoper als «elke handelaar of am- bachtsman en elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die producten of diensten te koop aanbieden in het kader van Conclusie van de advocaat-generaal X. De Riemaecker een beroepsactiviteit of met het oog op de verwezenlijking van hun statutair doel». (Hand., Senaat, zitting van 24 fe- 1. Het bestreden arrest, waarin de beslissing wordt ge- bruari 1987, p. 1199 en 1200, en van 26 februari 1987, wijzigd van de voorzitter van de rechtbank van koophandel die uitspraak doet over een vordering tot staking van han- De rechtsleer was, volgens mij terecht, van oordeel dat het delspraktijken, heeft in substantie bevolen dat eiseres, die gebruik van de term «verkoper» door de wetgever tot ver- zich voordoet als een secretariaat voor medische informa- warring leidt, aangezien die term wordt gebruikt in een be- tieverstrekking, niet langer een bepaald aantal documenten tekenis die helemaal anders is dan die in het Burgerlijk ± informatie plus vragenlijst ± over het geneesmiddel Prozac Wetboek. (J.-L. Fagnart, «Le projet de loi sur les pratiques dat door verweerster in de handel wordt gebracht, naar du commerce et sur l'information et la protection du con- sommateur», T.B.H., 1991, 264; zelfde auteur, «Boutiquiers In haar eerste middel verwijt eiseres het hof van beroep de et consommateurs: meÃme combat?, in Les pratiques du miskenning van het wettelijk begrip «verkoper», in de zin commerce, l'information et la protection du consommateur, van art. 1, 6, a), Handelspraktijkenwet, en in het tweede en

Source: http://www.ipr.be/data/erauw/Contracten%20en%20de%20internationale%20openbare%20orde,%20Noot%20onder%20Cass.%2017%20mei%201999.pdf

Aasanap864

Acta Anaesthesiol Scand 2002; 46: 238–244 Copyright C Acta Anaesthesiol Scand 2002 Printed in Denmark. All rights reserved ACTA ANAESTHESIOLOGICA SCANDINAVICA Dimenhydrinate for prophylaxis of postoperative nausea and vomiting: a meta-analysis of randomized controlled trials P. KRANKE1, A. M. MORIN2, N. ROEWER1 and L. H. J. EBERHART21 Department of Anesthesiology, University of

colegiodebioetica.org.mx

Desde hace algunos años, cuando me piden una recomendación o cuando envío algún paciente con colegas suelo decirles, “es ético y, además, es bueno”. Con o sin ironía, en medicina, es fundamental regresar a la ética. El arte de urdir enfermedades o exagerar las ya existentes ( disease mongering), por parte de la industria farmacéutica y sus aliados, los medios informativos, es ot

Copyright © 2018 Medical Abstracts